Stek uitkiezen

Wat voor water je uiteindelijk ook uitkiest, de volgende en veel lastiger stap is het bepalen van een gunstige stek. In het algemeen is het gunstig als de karper ook daadwerkelijk waargenomen kan worden, dan zit je in ieder geval dicht bij de vis. Doordat de vis met name in de nacht flinke afstanden kan zwemmen, kan op stekken waar je overdag nooit iets ziet, ‘s-nachts prima gevangen worden. In dat geval moet er op andere dingen worden gelet, waarover hierna meer. Een topografische kaart (1:25000) kan helpen om na te gaan of stekken bereikbaar zijn en wat voor omgeving er kan worden verwacht.

Observatie

Zeker op niet al te diep water zal de karper zijn aanwezigheid soms aan ons verraden. Mits we goed opletten! Vooral in het voorjaar (m.n. april/mei) lukt dat vaak goed. Waar kunnen we zoal op letten?
1. Bellenblazer of borrelaars ; Karpers die in de bodem wroeten, laten daarbij vaak een bellenspoor achter. Karper is te herkennen aan relatief grote bruisplekken met zowel kleine als grote bellen. Soms blijft de karper behoorlijk lang op een plek rondhangen.
2. Kolken, golven en V-sporen op het wateroppervlak. Ook de wind maakt V-sporen, maar die zijn veel minder vet en ogen nerveuzer. In de golven verraad een karper zich soms ook middels een kolk. In dat geval is dat te zien aan een soort plat stuk in een verder regelmatige kabbel.
3. Springende karper (!), vaak de enige manier om karper op groot en diep water op het spoor te komen.
4. Vis die ligt te zonnebaden of hoog in het water zwemt
5. Paaiende vis (dé gelegenheid om een indruk te krijgen van de lokale populatie).
6. Vangsten van collega karpervissers.
7. Truc van het verdwenen voer ; als observeren met het oog niet lukt kan voeren en de volgende dag inspecteren (desnoods met snorkel) of het voer is verdwenen, een aanwijzing voor de aanwezigheid van karper zijn.

Indien het met behulp van de observatie is gelukt om een stek met karper te vinden kan er worden begonnen met vissen. Wel raad ik aan om met name op bellenblazers en andere karpers die direct hun aanwezigheid verraden, actief te vissen, en het vissen met zelfhaaksystemen toe te passen in situaties waar de karper niet direct is gesignaleerd of op plaatsen waar een meerdaagse voerplek is aangelegd.

De put aan de Beeljaertsweg te Raamsdonksveer

De put aan de Beeljaertsweg te Raamsdonksveer

Overige stekken / holding area’s/ nachtvissen

Indien het niet is gelukt om de karper visueel op te sporen, is het bij de stekkeuze mogelijk zich te laten leiden door de volgende zaken :

1. Kies plantenbedden (waterlelies of gele plompen zijn goed) of obstakels (omgevallen bomen, dukdalven, woonboten, oude fietsen etc.). Denk wel aan de sterkte van het materiaal en ga desnoods op enige afstand van de obstakels zitten zodat er een redelijke kans is een gehaakte vis te landen.
2. Plaatsen waar de diepte verloopt, onderwatertaluds. In de zomer is een talud wat van 1.5 naar 4 meter diepte verloopt (mits niet te steil) een goede keuze.
3. Plaatsen waar mosselbanken liggen (soms in combinatie met taluds).
4. Plaatsen net uit de stroming (indien aanwezig).
5. Stijf langs (houten) beschoeiingen. Niet zelden zitten er tal van slakjes, algen e.d. op deze beschoeiingen en de karper gaat daar regelmatig naar op zoek. Het mooist is als er een meter of 2 water staat, maar minder kan ook. Vaak goede stek op kanalen en bij drukke scheepvaart zelfs de enige optie.
6. Ondieptes verder uit de kant (plateaus). Vooral als het in de omgeving juist heel diep is, is een relatief ondiep plateau een trekpleister voor karper.
7. Vaargeulen. Wellicht een beetje in tegenspraak met het langs de kant vissen, maar er zijn wateren waar de beste stekken doodgewoon in het midden liggen. Vooral op riviertjes en kanalen waar niet al te veel scheepvaart is, is dit een goede optie. Dit heeft ook te maken met het feit dat de karper daar veilig is en als het ware woont.

Peilen

peilmontageEen werphengel en een stuk lood kunnen met wat ervaring worden ingezet als peilgereedschap en als ‘sonar’ om mosselbanken mee op te sporen.

De mosselbanken voel je via de hengeltop door tikken op het lood.

De diepte is te meten door te tellen vanaf het moment dat het lood het water raakt.

Bij een kaal stuk lood moet je uitgaan van ruim 1.5 meter per seconde.Bij lood+boilie ligt dit op ongeveer 1 meter per seconde.

Natuurlijk kun je voor het in kaart brengen van het bodemverloop ook gebruik maken van een fishfinder.

 

 

 

 

 

peilen

Holding area’s

Dit zijn als het ware de plaatsen waar de karper verblijft als ze rusten (holding area’s). Pas in de schemering verlaten de vissen deze plaatsen en zwermen uit over de rest van het water op zoek naar voedsel. Ook in plantenrijke zones, of langs begroeide oevers mag de karper graag overdag verblijven. De mate waarin de karper er uitgesproken rust en foerageer gebieden op na houdt, hangt mede af van de hoeveelheid verstoring. Is die gering, dan zal de karper niet specifiek naar een rustgebied keren als de dag vordert. Vaak heeft de vis natuurlijk geen keus (klein water) en ook dan is er dus geen sprake van een holding area.
Het moge duidelijk zijn dat de holding area’s goede stekken zijn, ook overdag. Deze stekken leveren op de dag soms meer aanbeten dan enig andere nachtstek langs hetzelfde water. Voor het ontdekken van holding area’s op wat groter water is de fishfinder een uitkomst.

Succesfactor : Speur de vissen op en bevis de vis waar die zich op houdt!

Nachtstekken

In de nacht zwermen de vissen zoals gezegd uit over het gehele water en is er dus op vele plekken wel kans op een vis. Toch zullen de beten in hoeveelheid nooit zo hoog zijn als in een holding area. Voor de keuze van nachtstekken let men op dezelfde zaken als onder ‘overige stekken’. Maar er is nog iets waar men op dient te letten : er zijn wateren waar de karpers heen en weer pendelen tussen woon en aas-gebieden. De stukken die ze onderweg passeren zijn soms helemaal geen goede stekken. Dit ondanks het feit dat er massa’s vis over de stek schuiven. Kennelijk is de vis niet gewend om eten te zoeken op deze plaatsen. Een voorbeeld is een verbindingsstuk tussen 2 plassen gebieden. Aan beide zijden van de verbinding was karper te vangen, maar niet erin. Terwijl de karper daar wel zwom! Let wel, uitzonderingen zijn er natuurlijk altijd.

De put aan de Beeljaertsweg te Raamsdonksveer

Schoolvorming

Met name op (grotere) plassen, maar ook wel op kanalen en rivieren leeft de vis in scholen. Hoe groter de plas, hoe langer het duurt voor de school een rondje heeft afgelegd en zo kan op uitgestrekte wateren een populatie geheel buiten beeld raken. Vooral van Franse meren is dit verschijnsel wel bekend. Vaak rest is niets dan te wachten tot de vissen weer langs komen, vaak worden dan meerdere vissen kort na elkaar gevangen. Zo kan in wateren waar de vis supersnel groeit en derhalve dun is gezaaid, toch goed worden gescoord. Mits men op de juiste tijd op de juiste plaats is uiteraard.

Een karper is een echte kantvis. Simpelweg omdat daar vaak ook het nodige voedsel te vinden is. Overhangende struiken, waterplanten, bruggen, duikers, eilanden, sluizen e.d. zijn plekken waar de karpers graag komen. Ook zijn karpers vaak te vinden op overgangen van ondiep naar diep water. Maar ook zandbanken, plateaus, en harde stukken op een (modder) bodem trekken de karpers zeer aan. Ook de wind speelt een grote rol bij karpers om zich schuil te houden, dit geldt vooral op grotere wateren. Een vrij zekere stelregel is, dat de kant waar de wind opstaat, meestal de kant is waar je de karpers kunt vinden, dit geldt zeker wanneer de wind uit een zuid -tot westhoek komt. Komt de wind daarentegen uit de noord / noord-oost hoek, dan is met name in de winter en het voorjaar de warme kant een plaats waar karpers te vinden zijn.

Karpers kunnen eigenlijk op elk moment van de dag azen. Factoren waar het afhankelijk van kan zijn, zijn o.a. het weer, het jaargetijde maar ook de hengeldruk op een bepaald viswater. Toch kan worden gesteld, dat vooral de avond, nacht en vroege ochtenduren favoriete tijden zijn. Maar er zijn ook wateren waar de karper alleen overdag aast. Karpers azen niet 24 uur per dag, maar slechts een paar uur per dag, verdeeld over meerdere (korte)aasperioden. De karper heeft daar op elk water wel een bepaald patroon in. Dit patroon kan worden aangepast, wanneer er bijvoorbeeld s’avonds veel hengeldruk is. De karper zal dan zijn aasperiode verleggen. Vooral in polders en minder druk beviste wateren, aast de karper vaak pas tegen het einde van de ochtend, de tijd dat de zon het water voldoende hebben opgewarmd.

De karper in de verschillende jaargetijden.

In de zomer zullen de karpers meer azen dan in de winter. Hierdoor zullen ze het aas in de zomer met meer vertrouwen tot zich nemen. In de koude maanden echter, is hun bioritme trager gaan functioneren en is er praktisch geen voedselopname. Wanneer de karper gaat azen dan zal dit stukken voorzichtiger gaan dan in de zomer. Karpers teren in de winter op hun “vetreserve” die ze in de zomer hebben opgebouwd.

De verschillende seizoenen:

Viswateren verschillen onderling erg van elkaar, dit geldt ook voor het klimaat. Maar over het algemeen gezien, zal het gedrag van de karpers als volgt zijn:

Januari / Februari (winter):
Het overgrote deel van de vissen liggen stil op de bodem. We kunnen bijna spreken van een soort winterslaap. In deze tijd van het jaar zullen ze weinig voedsel tot zich nemen. Vooral in dieper water, treffen we de karper aan op de bodem van het diepste stuk. Waarschijnlijk omdat ze zich hier comfortabel voelen.

Maart / April (lente):
De dagen worden langzamerhand langer en de nachten korter, de gemiddelde lucht- en watertemperatuur stijgen weer naar hogere waarden, de karpers worden weer actiever en zullen weer op zoek gaan naar voedsel. In het begin eten zullen ze vooral planten en algen eten, dit om zo het darmsysteem te zuiveren. Het verdient aanbeveling om het aas waarmee wordt gevist hier ook op aan te passen. Wanneer de watertemperatuur constant boven de 10C blijft zal de vraag naar voedsel ook steeds groter worden.

Mei / Juni (voorjaar):
Het wordt weer langer licht en ook de temperatuur neemt langzamerhand weer toe. Hierdoor zullen de karpers vooral ondiepere stukken van het water opzoeken die door de zon worden opgewarmd. De lucht- en watertemperatuur zetten de karpers nu aan tot azen. Zodra de watertemperatuur in de buurt van de 20C komt en het een lange tijd zo blijft, zullen de karpers overgaan tot paaien. In de paaitijd wordt al het voedsel grotendeels genegeerd en is er alleen nog aandacht voor elkaar. Na het paaien daarentegen kunnen ware vreetpartijen losbarsten.

Juli / Augustus (zomer):
De karpers zullen sterk gaan azen, omdat er nog niet zoveel natuurlijk voedsel in het water is en de karpers hongerig zijn van het paaien. Zodra de watertemperatuur echter boven de 25C komt, stoppen de karpers weer met azen. Dit komt door het gebrek aan zuurstof in het water en de opbouw van afvalstoffen in het water. In deze tijd van het jaar, kunnen op bepaalde plaatsen echte vreetpartijen plaatsvinden. In de loop van de maanden zal het aanbod aan natuurlijk voedsel steeds meer toenemen en worden de karpers minder goed vangbaar.

September / Oktober (najaar):
De watertemperatuur zakt weer enigszins en onstuimig weer zorgt ervoor dat de karper zich gaat voorbereiden voor de winter. De karper zal ook constant op zoek zijn naar voedsel. Zodra de watertemperatuur weer onder de 10C komt te liggen houden de karpers op met azen. Alleen de kleinere karpers nog een tijdje doorgaan met azen omdat deze niet zo lang kunnen teren op hun vetreserve. Wanneer de watertemperatuur onder de 6-8C komt, dan zullen ook zij stoppen met azen.

November / December (winter):
De karpers gaan weer in winterslaap en zullen zeer weinig tot niet azen. De karper heeft in de winter zeer korte aasperioden, wat per water wel weer kan verschillen. Tevens hangt het erg af van de soort winter hoe of dat de karper aast. Bij een koude winter zal de karper veelal stil blijven liggen, om zo zo min mogelijk energie te verspillen. Uiteraard word er dan ook weinig gegeten. Bij een ietwat warmere winter zal de karper actiever zijn dan in een koude winter. De karper zal dan ook meer eten dan normaal. Hierdoor is de kans op het vangen van een karper ook vele malen groter.

Hot spots

Eens een hot spot, altijd een hot spot? Was het maar zo eenvoudig… Helaas niet. Zeker met de toegenomen hengeldruk gaan karpers plekken waar ze van nature graag vertoefden of aasden nu meer en meer mijden. Ik heb dit jaar voorbeelden te over gehad van dit gegeven. Vissend op een stek die in feite al jarenlang één van de absolute topstekken was van het water kreeg ik met moeite nog een vis gevangen. De oorzaak? Ik vermoed dat ik er vorig seizoen te intensief heb gevist, teveel heb gevangen. De bewuste stek leverde vorig jaar zijn laatste vis op in augustus. Ondanks verwoede pogingen van mezelf en anderen bleef de stek bijna een jaar lang actieloos! Uiteindelijk kwamen er toch enkele vissen vandaan maar niet meer in de frequentie van weleer en zeker niet met enige regelmaat. Op waters met vaste stekken (zoals deze betreffende plas) is dit natuurlijk ontzettend frustrerend en hard.

Een hot spot is dikwijls een hotspot omdat er gemakkelijk en veel natuurlijk voedsel voorradig is. Dat kunnen mosselbanken zijn maar ook bedden van muggenlarven. Echter deze soms kleine plekjes kunnen in de loop der tijd verplaatst worden. Ook gebieden waar veel zwane-mossels liggen (deze liggen in tegenstelling tot driehoeksmosselen los van elkaar in een dikwijls zanderige bodem) zijn niet te onderschatten. Driehoeksmosselen hebben stenen, keien, boomstronken of andere obstakels nodig om zich aan vast te hechten. Muggenlarven zijn terug te vinden in meestal ondiepere en zachte, modderige bodems. Onderschat trouwens de aantrekkingskracht van die grote zwane-mossellen niet. Je zou ervan versteld staan hoe veelvuldig die geconsumeerd worden door karpers. Niet elk water bevat zwane-mossellen maar op deze waar ze wel aanwezig zijn vind je steevast sporen terug in de bewaarzak. Voor driehoeks-mossellen geldt hetzelfde.

Karpers liggen verder ook graag onder plompen (voorjaar en zomer), bij afgestorven plantengroei (in het najaar) en langs de schuine kanten van taluds of plateau’s.

Half water, nog zo’n plek die veel en veel meer gefrequenteerd wordt door de karpers dan we vermoeden. Ze er effectief bevissen is natuurlijk andere koek al worden er in Engeland met behulp van de zogenaamde zig rig elk jaar weer een reeks karpers gevangen. In feite is dit een pop up (soms enkele meters boven de bodem) rechtstreeks van het lood ter hoogte van de zwemmende karpers. Zelf nog nooit geprobeerd maar misschien eens de moeite van het proberen waard al vallen de diepere wateren al onmiddellijk uit de boot omwille van de afnemende effectiviteit naarmate je hoger moet vissen.

Alle plekken op de bodem die anders zijn. Bijvoorbeeld kuilen, steenhopen (omwille van bijv veiligheid of bescherming), bodembegroeiing (gaat gepaard met natuurlijk voedsel), geulen, plateau’s maar ook de bodemgesteldheid kan van belang zijn. Hoe kan je daar achter komen? Dieptemeter en boot indien toegestaan, anders peilen met lood en dobber en de boel aftasten. Alle stekken waar vis wordt gevangen (ook door anderen) noteren en in kaart brengen.

Soms liggen vissen op een stek verzameld zonder dat er daar onmiddellijk een voor de hand liggende reden voor is. Vooral in het najaar en naar de winter toe. Ik heb ooit jaren geleden eens een merkwaardig fenomeen waargenomen. Op het kleine putje dat ik toen beviste was er naar het najaar toe één absolute topstek. Op het eerste zicht zag alles er eender uit als bij de overige stekken op het water. Pas als de winter volledig zijn intrede had gedaan kwam ik er achter wat de aantrekkingskracht was. Die ene plek bleef in tegenstelling tot de rest van de put de ganse winter ijsvrij! Hoogstwaarschijnlijk had je daar te maken met (al dan niet warme) bodembron.