De Visserijwet 1963 vormt de basis van de Nederlandse visserijwetgeving. De Wet bevat zowel rechtstreeks toepasselijke bepalingen als bevoegdheden voor het opstellen van nadere regelgeving. De Minister van EL&I is verantwoordelijk voor uitvoering van de Visserijwet. De Wet dient mede als wettelijke basis voor de uitvoering van de verplichtingen voor Nederland die voortvloeien uit het gemeenschappelijk visserijbeleid van de EU en internationale visserijverdragen.
De Visserijwet maakt een onderscheid tussen zeevisserij, kustvisserij en binnenvisserij. Deze drie soorten visserij zijn in de Wet afzonderlijk geregeld. Onder zeevisserij wordt verstaan “het vissen in zee, met inbegrip van het vissen in de visserijzone en in daaraan grenzende, bij [AMvB] als zeegebied aangewezen wateren”; onder kustvisserij “het vissen in de bij [AMvB] als kustwater aangewezen wateren” en onder binnenvisserij “het vissen in de overige wateren van Nederland” (artikel 1). Het besluit van 21 april 1970, houdende uitvoering van artikel 1, vierde lid, onder b en c, van de Visserijwet 1963 (Besluit aanwijzing zeegebied en kustwateren) wijst een aantal (additionele) gebieden aan als “zeegebied” en “kustwater”. De visserijzone is de zone ingesteld krachtens de Machtigingswet instelling visserijzone, waarvan de buitengrens overeenkomt met de grens van het Nederlands continentaal plat en de Nederlandse EEZ.
Hoofdstuk I van de Visserijwet bevat algemene bepalingen. In dit hoofdstuk wordt onder andere vastgesteld wat wordt verstaan onder vis en visserij. Tevens stelt dit hoofdstuk algemene regels ten aanzien van minimummaten, gesloten tijden, welzijnsregels en andere maatregelen in het belang van de visserij.
Hoofdstuk II van de Visserijwet voorziet in de mogelijkheid bij of krachtens AMvB regels te stellen betreffende het registreren van en het voeren van lettertekens en nummers door vissersvaartuigen.
Hoofdstuk IIA van de Visserijwet voorziet in de mogelijkheid bij of krachtens AMvB ter uitvoering van op grond van internationale overeenkomsten of van besluiten van volkenrechtelijke organisaties opgelegde verplichtingen of verleende bevoegdheden regels te stellen in het belang van de visserij. Deze bepaling heeft met name belang voor EU-regelgeving en internationale visserijverdragen.
Hoofdstuk III van de Visserijwet geeft nadere regels ten aanzien van de zeevisserij. In het belang van de zeevisserij kunnen bij of krachtens AMvB regels worden gesteld, die kunnen strekken tot instandhouding dan wel uitbreiding van de visvoorraden onderscheidenlijk tot een beperking van de vangstcapaciteit. Zij kunnen mede voorschriften omvatten in het belang van de naleving van deze regels. De Wet bepaalt verder dat bij het stellen van regels voor de zeevisserij rekening kan worden gehouden met de belangen van de natuurbescherming (artikel 4(1)).
Hoofdstukken IV en V van de Visserijwet geven nadere regels ten aanzien van de kustvisserij en de binnenvisserij. De Wet bepaalt dat bij het stellen van regels in het belang van de kustvisserij en de binnenvisserij mede rekening wordt gehouden met de belangen van de natuurbescherming (artikelen 9(2) en 16(2)).
Hoofdstuk VI van de Visserijwet betreft toezichts-, dwang- en strafbepalingen.
Volledige wetstekst: Visserijwet 1963 op wetten.nl
Recente reacties